In een grote stad, niet zover hier vandaan, woonden eens twee prinsjes. Beide waren nog niet zo lang geleden in deze stad komen wonen, maar dat hinderde hen niet om luid te verkondigen wat er allemaal anders moest. De stad moest vooral véél groter worden, hadden ze gehoord in de stad waar ze vandaan kwamen en waar de regering huisde. Want dan zouden alle mensen in het land hiernaartoe verhuizen en zouden ze pas echt een belangrijke stad zijn. Voordeel was dan natuurlijk ook dat ze zelf meer macht zouden krijgen.

Omdat ze het zelf allemaal zoveel beter wisten, vonden de prinsjes de mensen in de stad maar lastig. Er was zoiets als een burgerraad, waar ze graag de baas over speelden. Die burgerraad sprak vooral voor de mensen in de stad en vroeg zich af of zo’n enorme groei ook wat opleverde voor de inwoners zelf. De prinsjes begrepen dit lokale geluid niet, ze zeiden dat ze de taal van de burgers niet verstonden. En dat een paar van die burgerraadsleden bovendien erg kritisch waren, irriteerde de prinsjes mateloos. “Ik duld geen tegenstand! Ik weet wat goed is voor deze stad” riep het ene prinsje uit. Het liefst wilde hij ze laten opsluiten en zo de mond snoeren, maar dat was hem tot nu toe niet gelukt. Hij zon op wraak.

Op een mooie winterse dag in maart waren er verkiezingen voor een nieuwe burgerraad. De partijen van de prinsjes verloren hierbij, die van de kritische burgerleden niet. Tijd voor nieuwe verhoudingen zou je denken. Als het aan de prinsjes lag echter niet. Ze verzonnen een list. Ze stuurden hun lakeien op stap naar deze burgerleden om te vertellen dat zij alleen bij de prinsjes aan tafel mochten schuiven als ze aan al hun eisen zouden voldoen. De burgerleden sputterden tegen: “Maar dat is toch niet eerlijk? Wij hebben gewonnen, jullie toch niet! Dan mogen wij toch net als jullie eisen stellen en meepraten?”.

Maar de prinsjes wilden van niets weten. De burgerleden mochten alleen meepraten als ze slechts één lid afvaardigden en als ze voortaan geen kritiek meer hadden op de mooie plannen van de prinsjes voor een grotere stad. O ja, en omdat ze het erg moeilijk vonden om de lokale mensen te verstaan, vonden de prinsjes ook dat de burgerleden zich moesten laten vertegenwoordigen door iemand die net als zij de prinsentaal sprak. Een collega-prins of prinsesje uit de stad waar zij vandaan kwamen, bijvoorbeeld. “Dat gaan wij absoluut niet doen!”riepen de kritische burgerleden uit. “Van tegengeluid worden je beslissingen alleen maar beter. Zonder wrijving geen glans. Bovendien willen we geen kopstuk van ergens ver van hier. We geloven in onze eigen mensen die betrokken zijn bij hun stad en dezelfde taal spreken”.

“Dan is het je eigen schuld dat je niet met ons aan tafel mag zitten” riepen de prinsjes. “Dan vragen we andere burgerleden wel, die altijd al hebben gedaan wat wij hen vroegen. Die zijn stukken minder lastig dan jullie”. En zo geschiedde…   maar of de mensen in de stad er nou lang en gelukkig leefden?